Kraneweg 75


Ibertus Magnus

Geboren: 23 september 1917, Emmen
Laatste adres: Kraneweg 75, Groningen
Gearresteerd: 2 november 1941, Assen
Bezweken: 25 maart 1942, Buchenwald

Ibertus (Bert) Magnus is het tweede kind en de enige zoon van Noach Magnus (geb. 1886 te Emmen) en Roosje Jakobs (geboren 1893 te Emmen).
De vader van Noach is koopman en dat beroep gaat Noach ook uitoefenen. Hij trouwt op 17 november 1915 met Roosje Jakobs, dochter van koopman Israël Jakobs en Betje Levie.
In het gezin worden – behalve Bert – twee meisjes geboren: Henriëtte in 1916 en Nanny Sari Louise in 1928.

Noach en Roosje (Ro) drijven in Emmen de mode-en stoffenwinkel “Weduwe ter Brink”. Na de geboorte van Bert verhuist het gezin naar Delfzijl. Hier wonen ze tot 23 april 1925. Op die datum wordt het gezin ingeschreven in Groningen. Zij wonen eerst aan de Heerestraat (no. 101a); na twee jaar wordt verhuisd naar de Westerkade (no.13); weer twee jaar later vindt de verhuizing plaats naar de Wassenberghstraat (no. 28) en tenslotte wordt op 24 april 1939 het huis aan de Kraneweg (no.75) betrokken.

Bert ontwikkelt zich als een sociale en zeer muzikale jongeman. Hij kan goed leren en wordt leerling aan de Handels-HBS (tegenwoordig het Werkmancollege) aan de Nieuwe Sint Jansstraat. Op deze HBS is op 26 maart 1930 het schoolorkest The Plus Fours* Dancing and Flirting Band opgericht. Bert speelt al op 16-jarige leeftijd (eind 1933) een leidende rol in de band. Hij is daar saxofonist (tenorist) en ontwikkelt zich volgens toenmalige medespelers (zie het boek Ruige dagen, 70 jaar jazz in Groningen) tot de beste solist uit de geschiedenis van The Plus Fours. Er wordt veel muziek gemaakt: op dansmiddagen en –avonden van de dansleraar S. van Stratum, maar vooral op schoolfeestjes. Tussen de band van het gymnasium (The Jazzing Classics) en die van de HBS is sprake van een enorme rivaliteit: jazz leeft!

Bert woont tussen december 1936 en 5 februari 1938 in Amsterdam (Zuider Amstellaan 213 hs; tegenwoordig Rooseveltlaan) en werkt daar bij de confectiefabriek Hollandia- Kattenburg als handelsagent in textiel. Het verhindert hem niet om de muzikale spil te zijn en te blijven van The Plus Fours. Hij is zeer aimabel en zit volgens zijn zuster Sari altijd vol verhalen die hij met veel humor aan “troepen kleine kinderen” vertelt. Zij en haar leeftijdsgenootjes genieten altijd zeer van Berts aanwezigheid en zijn opgewektheid.

Eigenlijk lacht het leven Bert toe tot de inval van Nazi-Duitsland in Nederland in mei 1940. Het leven van het joodse gezin Magnus komt onder zware druk te staan. Vader Magnus is zich zeer wel bewust van de gevaren die de Joden te duchten hebben van de Nazi’s en hij raadt anderen aan onder te duiken.

In 1941 speelt Bert (naar wat later bleek) voor het laatst met The Plus Fours. Op zondagmiddag 2 november 1941 is hij per trein op weg naar Assen waar zijn oom een zaak in textiel heeft.

In de trein wordt gesproken over de oorlogstoestand en Bert steekt zijn afkeer van Hitler en de met hem heulende Nederlanders niet onder stoelen of banken. In de coupé zit een uit Assen afkomstige Gestapo-spion. Deze volgt Bert ongemerkt in Assen naar de winkel van zijn oom en de Sicherheitsdienst (SD) komt even later om Bert te arresteren**.

Hij wordt gevangen gezet in de gevangenis van Assen. Hij mag één maal per week een brief naar huis schrijven, waarin hij zijn best doet om de moed erin te houden en zijn familie niet onnodig te verontrusten. Pogingen van zijn ouders om Bert vrij te krijgen, lopen- ondanks toezeggingen van de SS-er Lehnhoff te Groningen – op niets uit. Ook lukt het hun niet om hem nog een keer te zien, hoewel hij met dat doel half januari 1942 is overgebracht naar het politiebureau in Groningen. Bert wordt door Lehnhoff persoonlijk met de auto naar Leer (Dld) gebracht en vandaaruit wordt hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Buchenwald bij Weimar. Bert bezwijkt op 25 maart 1942 aan dysenterie in Buchenwald. Op 1 april 1942 is hij aldaar gecremeerd.

Door de twee contacten die moeder Magnus met Lehnhoff heeft, waarbij zij hoort dat het hele gezin naar Polen gestuurd zal worden, neemt het onderduiken vaste vormen aan. Door dat te doen overleven zij de oorlog. Hun huis aan de Kraneweg wordt tussen 16 maart 1943 en 29 november 1945 gebruikt door het OLV-gesticht: een priester, religieuzes en twee onderwijzeressen verhuizen per 29 november 1945 naar het adres Tuinbouwdwarsstraat 13 te Groningen en de familie Magnus kan weer “thuis komen.” Vader Noach Magnus overlijdt te Groningen op 18 juni 1961. Moeder Ro Magnus- Jakobs besluit naar de Verenigde Staten te emigreren, waar haar dochters Hetty en Sari wonen. Zij overlijdt daar op 13 Maart 1983 in Norwalk, Californië (USA).

* De plusfour oftewel de drollenvanger was in die tijd de nieuwe mode voor een HBS-er.
** Zie hiervoor het boek Het mankeert ons aan een goed adres van Niek van der Oord; hoofdstuk 4: Muzikant Bert Magnus het zwijgen opgelegd.

 


Springe Neis

Geboren: 6 december 1927, Keulen (Duitsland)
Laatste adres: Nieuwe Keizersgracht 45 hs., Amsterdam
Weggevoerd naar Westerbork: 26 mei 1943
Vermoord: 10 september 1943, Auschwitz

Springe (roepnaam: Sabine) Neis is het vierde kind van Aron en Ida Neis-Ostro. Het gezin woont in Keulen, Agrippastraat 50. Vader Neis is daar koopman in lingerie. Hij is geboren in Jaroslav en heeft de Poolse nationaliteit.
Ida Ostro is geboren in Sędziszów (Polen) en is afkomstig uit een orthodox Joods gezin. Haar vader, Yehuda Rumstein, is rabbijn. Uit de familieverhalen is duidelijk geworden dat Ida moeilijke zwangerschappen heeft. Zij overlijdt op 18 juni 1937 in het kraambed in het Joodse ziekenhuis in Keulen direct na de geboorte van haar zesde kind Chiel (geb.17 juni 1937). Dit jongetje dat ernstig gehandicapt blijkt te zijn overleeft zijn moeder een groot jaar en sterft op 19 oktober 1938 in een Joods kinderhuis. Verder is gebleken dat moeder Ida een zuster (Mindal Händel Kohn-Ostro) heeft die ook al in 1938 moet zijn overleden. De dochter van deze zuster woont in 1938 in het gezin van haar oom in de Agrippastraat 50 in Keulen. De kinderen Neis hebben al vroeg geleerd op zichzelf aangewezen te zijn.

Sabine heeft vijf broers: Hermann (geboren in Keulen op 5 augustus 1921), Simon (geboren in Keulen op 20 mei 1923), David (geboren in Keulen op 20 november 1924), Abraham Moses (geboren in Keulen op 9 januari 1929) en de reeds genoemde Chiel.
Op 28 oktober 1938, al vóór de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, worden Sabines vader Aron Neis en zijn oudste zoon Hermann gedeporteerd naar Zbaszyn (Polen; in Duits Bentschen). In ieder geval vader Aron Neis zit hier tot de zomer van 1939 gevangen. Broer Simon is al eerder (6 september 1938) in Keulen gearresteerd. Hoe het lot van Hermann is geweest, is niet duidelijk geworden. Zowel hij als zijn vader worden na de Tweede Wereldoorlog doodverklaard.

Na de verschrikkingen van de Kristallnacht is het voor veel Duits-Joodse ouders duidelijk dat zij maatregelen moeten nemen om in ieder geval het leven van hun kinderen te beschermen. Zo zal het ook gegaan zijn in het beraad van de diverse verwanten van het gezin Neis-Ostro die naar de ouderloze kinderen hebben omgezien. Sabine en haar broertje Adolf (de roepnaam van Abraham Moses) worden samen met hun nichtje Chaja Kohn meegegeven met het kindertransport dat in 1939 naar Nederland vertrekt. De gedachte is dat Nederland in de Eerste Wereldoorlog neutraal is gebleven en dat dit wellicht in de huidige oplopende spanningen ook weer zo zal zijn. De overlevingskansen van Duitse-Joodse kinderen worden in Nederland vele malen hoger geschat dan in Duitsland.
De oudere broers van Sabine en Adolf, Simon en David zijn al eerder in Nederland, sinds 9 december 1938. Vanaf februari 1940 lopen hun wegen uiteen. Simon gaat naar het werkdorp Wieringen en David komt via het Alijah werkkamp in Mijnsheerenland uiteindelijk in het Alijah werkkamp1 in Loosdrecht terecht. Beide broers bereiden zich in Nederland in een Alijah werkkamp voor op een leven in Israël.
In Nederland wordt Sabine eerst door de familie Kupferschmid in Den Haag opgevangen. Net als veel vluchtelingen gaat zij (29 Maart 1939) naar Quarantine Beneden Heijplaat2. Op 17 april 1939 wordt zij twee maal overgeplaatst: eerst (17 april 1939) naar het opvanghuis Achterklooster in Rotterdam en op 24 april 1939 naar het Rotterdams Israëlitisch weeshuis. In deze periode is zij nog samen met Adolf, maar vanuit het Joodse weeshuis worden broer en zusje gescheiden. Adolf wordt geplaatst in het gezin van de familie Benima in de Jozef Israëlsstraat in Groningen. Deze familie verhuist later met Adolf naar de Westerkade 13 in Groningen. Sabine wordt per 6 september 1939 ingeschreven bij het Joodse gezin Magnus-Jakobs aan de Kraneweg 75 in Groningen.
Sabine (in dit gezin Sabienchen genoemd) heeft het prettig bij het pleeggezin. Zij wordt goed verzorgd en zal bijgekomen zijn van haar zwerftochten. Zoals gevreesd vallen op 10 mei 1940 de Duitsers Nederland binnen. De ouders Magnus zijn zeer bezorgd over het lot van de Joden in Nederland en in het bijzonder over dat van hun gezin. Het wordt voor hen kennelijk een te zware last om ook de veiligheid van Sabine te blijven garanderen en zij besluiten dat zij overgeplaatst moet worden naar een Joods gezin in Amsterdam.
Sabine vertrekt op 12 augustus 1940 naar het gezin van Louis Sons aan de Vijzelgracht 10 hs. in Amsterdam. Bert Magnus, haar pleegbroer uit Groningen die ook in Amsterdam woont, bezoekt haar van tijd tot tijd, totdat hijzelf op 2 november 1941 wordt gearresteerd in Assen en omkomt in Buchenwald.
Zij verblijft bij het gezin Sons tot deze pleegouders zonder haar op 26 februari 1942 verhuizen binnen Amsterdam. Sabine – dan pas 14 jaar oud – blijft wonen aan de Vijzelgracht. Onduidelijk is onder wiens bescherming zij dan staat en wie er voor haar zorgt.
Op 1 mei 1943 verhuist Sabine naar het gezin van Werner G.A Behrends (Nieuwe Keizersgracht 45 hs. in Amsterdam). Dit gezin wordt na 26 dagen weggevoerd naar Westerbork, maar keert na de oorlog terug in dit huis.
Sabine heeft al eerder een zogenaamde Verklaring omtrent het gedrag aangevraagd, omdat zij naar de Verenigde Staten wil emigreren. Het aanvragen van een dergelijke verklaring is de eerste stap om aan immigratiepapieren te komen. Het heeft echter niet mogen baten. Op 26 mei 1943 (dezelfde datum als het gezin Behrends) wordt ook zij gedeporteerd naar Westerbork en op 7 september 1943 gaat zij op de trein naar Auschwitz, waar zij op 10 september 1943 wordt vermoord.
Haar broer Adolf is dan al omgebracht (5 november 1942) in Auschwitz. Ook haar nichtje Chaja Kohn wordt vermoord in Auschwitz.
Haar broers Simon en David overleven na vele omzwervingen de verschrikkingen van de Holocaust. Zij vestigen zich in Israël (Simon) en in de Verenigde Staten (David) waar zij trouwen en kinderen krijgen.

1 Zie: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/343281/palestina-pioniers-in-nederland
2 Eind jaren dertig van de vorige eeuw in gebruik als vluchtelingenkamp voor Joodse vluchtelingen uit Oostenrijk en Duitsland. Er verbleven hier zowel volwassenen als alleenstaande kinderen.